Deze Ooievaarsbekken worden bij elkaar gevoegd vanwege hun identiek zaadverspreidings mechanisme.
Bloei
De bloei vindt in hoofdzaak in mei-juni plaats.
Leefplek
Hooilanden op matig schrale en vochtige bodems (Beemden) en lang gras vooral in het rivierengebied is het woongebied van de Beemdooievaarsbek. Komt als stinzenplant voor en later ook gekweekt in tuinen.
De andere vormen komen weinig in ons land voor. De Rondbladige groeit op kalkhoudende stenige bodem. Het meeste is er nog de Slipbladige vorm te vinden op hakvruchten- en zomergraanakkers op kleigronden.
Areaal
Europa.
Naam
De “Ooievaarsbek” ontleent de naam aan de vruchtvorm die duidelijk lijkt op een ooievaarssnavel met gekromde hals omhoog gestoken. Ook de naam “Geranium” is afkomstig van een snavel maar dan wel van die van een kraanvogel oftewel in het Grieks “Geranos”.
De toevoegingen stammen “uit de weide” voor “pratense” en de bladvorm voor “dissectum” (diep ingesneden) en “rotundifolium” (rondbladig). Dan is er nog de “duifachtige” dankzij het “columbinum”.
Kenmerk
Hoofdzaak is de zg. ”kluisvrucht” die typisch is voor deze vier Ooievaarsbekken. De zaden worden uit de vrucht vanonder en door de openspringende kleppen weggeschoten. De kleppen blijven als een draaimolentje aan de top van de middenzuil hangen.
Grote paars- of lichtblauwe bloemen bij de Beemdooievaarsbek en flink ingesneden zacht behaard blad aan stevige stengels. Kleine roze bloemen met fijne flink ingesneden bladeren bij de Fijne.
Heel kleine roze verscholen bloemen tussen heel fijn versneden blad bij de Slipbladige.
Evenzeer heel kleine lichtroze bloemen bij de bijna ronde weinig ingesneden bladeren van de Rondbladige.
Opmerkelijk nog is bij de ooievaarsbekken de opeenvolging van de stand van de bloemen. Hangende knoppen richten zich op en na de bloei gaan de vruchten eerst weer hangen om tenslotte zich ver omhoog uit te strekken voor de zaadverspreiding.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen