De Lipbloemenfamilie herbergt deze aardige blauwe bloempjes.
Bloei
Vanaf mei door de zomer heen bloeiend.
Leefplek
Op vochtige plekken van moeras, rietkraag, slootrand, greppel en poel voelt de plant zich in kleine aantallen thuis. Oude beschoeiingen zijn geliefde groeiplaatsen. Enige schaduw wordt aan de bosrand goed verdragen en leidt tot groter blad. Klein Glidkruid komt vooral voor op zure natte humusrijke zand- of leemgrond van beekdalen.
Areaal
Atlantische verspreiding.
Naam
Het “Blauw” is duidelijk in de bloem terug te vinden. Het “Glidkruid” zou afkomstig kunnen zijn van het gebruik van het kruid bij aandoeningen van gewrichten en ledematen (gelederen, geledingen).
De naam “Scutellaria” is een verkleinwoord van “scutella” dat “schoteltje” betekent. Het toegevoegde “galericulata” is eveneens een verkleining en wel van “galericulum” dat “pruikje” betekent. Zowel de schotel als de pruik hebben betrekking op een dwarsuitsteeksel op de kelk als een schildje.
Kenmerk
Lage met een wortelstok overblijvende planten (tot 4 dm) met vierkante rechtop staande soms vertakte stengels. De min of meer lange hartvormige tot spiesvormige bladeren staan met korte steel kruisgewijs en wat omhoog gericht tegenover elkaar. Ze zijn licht getand.
In de bovenste bladoksels staat telkens een bloem. De kelk is tweelippig en draagt bovenop een afgerond schildje. De weinig naar boven geknikte lange behaarde lipbloem (tot 2 cm) heeft een witachtige voet en is meestal paarsblauw met honingmerk; soms rose of wit. Eigenaardig is dat de gepaarde bloemen naar dezelfde kant gericht staan.
Bij het Klein Glidkruid zijn de formaten alle wat kleiner en de bloemen rose. Het blad heeft meest een gladde rand. De onderste bladeren dragen aan de basis tandjes.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen