Binnen het geslacht Look wordt Daslook tot de Leliefamilie gerekend.
Bloei
Nog in april wordt onder het ontluikend lover van het loofbos het sterk naar uien geurend witbloeiend bolgewas in grote velden als bodembedekker zichtbaar.
Leefplek
Als ondergroei van loofbossen en dan speciaal in Z. Limburg en het binnenduingebied maar ook als stinzeplant is daslook een opvallende plant. Daslook houdt van losse vrij vochtige voedselrijke bosgrond. Liefst met wat kalk er in.
Areaal
W., Midden en O. Europa.
Naam
“Allium” werd bij de Romeinen alleen voor de “knoflook” gebruikt. Later werd het toegewezen aan alle familieleden van een groot geslacht “Look” binnen de Leliefamilie. De toevoeging “ursinum” betekende “van beren” waarbij de “das” maar een verkleinde aangepaste uitgave is die onder het daslook woonde. Ook dacht men wel dat beren na hun winterslaap van de plant aten (“berelook”).
Kenmerk
Vlakke bladeren (2-3) op die van lelietje van dalen gelijkend maar dan smaller en langer. Bladsteel en bladschijf zijn ongeveer even lang. Bolgewas met meerdere rokken. Meerdere witte flinke drietallige bloemen in een half bolvormig scherm bijeen boven een uit twee kleppen bestaand vliezig schutblad aan het einde van de driekante bloeistengel. De stervormig gerangschikte meestal 6 witte spitse petalen zijn langer dan de meeldraden. De dubbele driekante doosvruchten verspreiden veel zaden zodat de plant zich meer door zaad dan door bollen vermeerdert.
De prikkelende uiengeur heeft met zwavelverbindingen te maken.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen