Behoort tot de Afdeling van de Naaktzadigen. Altijdgroene naaldboom bij ons beter bekend onder de naam “Kerstden”, maar een “Den” is het beslist niet ook al lijkt het Duitse “Tannenbaum” in die richting te wijzen.
Bloei
Mei-juni.
Leefplek
Alle matig vochtige grondsoorten. Heeft een gespreid oppervlakkig wortelstelsel en waait daardoor gemakkelijk om.
Areaal
Vooral in de continentale gebieden van het noordelijk halfrond. Maximaal in de taiga-bosgordel. Meest mossen en varens als ondergroei onder de donkere dichte bomen.
De Spar behoort tot de meest voorkomende naaldboom soorten in ons land. Na 1780 is de Picea abies ingevoerd uit N. en M. Europese berggebieden en op grote schaal aangeplant. In de bergen kan de fijnspar een lengte van 60 m bereiken en tot zelfs 1000 jaar oud worden.
Naam
Het woord “Spar” hangt duidelijk samen met “staak, lat of een tak om te (ver)sperren”. Ook “Speer” is er verwant mee. “Picea” is net als “Pinus” verwant met het Latijnse “pix” en ons “pek”. Het toevoegsel “abies” is een vergissing en duidt abusievelijk naar het verwante naaldboom geslacht “Abies” (zilverspar).
Kenmerk
De op doorsnee ongeveer vierkante naalden zijn met een vastzittend bladkussentje rond het takje ingeplant. Tot 2 cm lange stekelige naalden voelen hard aan en geven de boom een glanzend donkergroen aanzien. De roodbruine takken zijn ruw door littekenvorming na het afvallen van de naalden. De stammen zijn kaarsrecht en dragen jaarkransen van meest horizontale en wat omhoog gebogen zijtakken. Geen wonder dat ze nog altijd gebruikt worden als telefoonpalen en vooral ook als heipalen, waar heel oud Amsterdam op gebouwd is. Naaldresten laten na vertering door schimmels en bodemdieren een zure losse strooisellaag in het bos achter, vroeger gebruikt voor het telen van rhododendrons en azalea’s (strooiselroof).
De karmijnrode manlijke en vrouwelijke bloeiwijzen zitten boven in de boom aan de taktoppen. De kegeltjes worden groen na bevruchting door het windgedragen geel stuifmeel en gaan spoedig hangen. Ze groeien uit tot 15 cm lange roodbruine cilindrische kegels met houtige schubben in een regelmatig ruitvormig patroon. De vliesdragende zaden vallen er in het volgend voorjaar uit en de kegels vallen daarna af.
Het roomwitte hout is van matige kwaliteit en wordt als ”Vurenhout” meest gebruikt voor de bouw, kisten en kratten, papier en spaanplaat. Het bevat donkere kwasten op de intree van de takkenkransen. Het hout bevat winbare hars. Het woord “Vuren” stamt uit het Noordgermaans. In de 16e eeuw noemde Dodonaeus nog het Duitse “Forenholz”.
De meeste ‘kerstbomen’ zijn 4-8 jaar oud en eindigen op de brandstapel. De kegels dienen soms als versiering in ‘kerststukjes’. Verschillende dieren gebruiken de zaden als eiwitrijk voedsel. Eekhoorn, muis, kruisbek en specht laten elk hun eigen herkenbare plukresten achter.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen