Het Nagelkruid geslacht behoort tot de Rozenfamilie.
Bloei
In mei zijn de kleine roosjes open.
Leefplek
Het Geel Nagelkruid groeit op open plekken in bosrijke gebieden, onder hagen, in voedselrijke tuinen en op stadswallen met wat schaduw. Ook in holle wegen en op kapvlakten. De Knikkende vorm houdt van waterrijke plekken en ook tuinen.
Areaal
Europa en W. en M. Aziƫ.
Naam
“Geel” zijn de bloemetjes en “Nagelkruidig” is de geur van de wortel. De “Knikkend” hangende bloem is ook duidelijk. De naam “Geum” is oud en van onbekende herkomst. Het “urbanum” oftewel “in de stad” maakt duidelijk dat hier in de begroeide zone de plant voorkwam. De groeiplaats “aan de beek” (Latijn “rivulus” = “beekje”) komt tot uitdrukking in het “rivale” (Frans: “rive” voor “oever”).
Kenmerk
De slanke behaarde stengels van deze overblijvende planten staan rechtop en zijn bovenaan wat vertakt. Het onderste blad is diep gelobd in 1-5 paar blaadjes. De bladrand is gezaagd. De hogere stengelbladeren zijn meest drietallig en hebben steunblaadjes. De grondbladeren rozet overwintert groen.
In de bovenste bladoksels van het middelhoge Geel (Gewoon) Nagelkruid ontspringen de bloemtakjes met aan het eind een 5-tallige bloem. De lichtgele kroonblaadjes staan gespreid uit en omvatten een bos meeldraden en ook stampers. Kroon en kelk zijn even lang. De dopvruchtjes blijven de stijl dragen. Deze vormt na bevruchting een kromme haak. De kelk buigt terug. De dopvruchtjes vormen samen een halfbolle bloemrest.
Bij het lage Knikkend Nagelkruid is de bloemtak of de vertakte bloeiwijze rood aangelopen overgaand in de roodbruine kelk van de klokvormige geelrozeroodachtige of meer witte bloem.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen