De Dophei soorten horen thuis in de Heidekruidfamilie.
Bloei
De langdurige bloei strekt zich vanaf juni tot in de herfst uit.
Leefplek
Voorkeur is er voor natte zure bodems van moerasgrond, heide en duinen.
Areaal
Atlantische landen van Europa. Ook Oostzeegebied.
Naam
Het woord “Heide” was eertijds gewoon de naam voor de grond waarop de heide-struik groeide. Bij de oude Grieken bestond voor alle typen “heide” al de naam “erikè”. De “Dop” is herkenbaar in de dopjes als bloemvorm.
De toevoeging “tetralix”, dat “viermaal gewonden” betekent, is terug te vinden in de uit vier blaadjes bestaande kransjes om de stengel. De toevoeging “cinerea” betekent “asgrauw” en lijkt wat vreemd voor de vrij donkergroene plant.
Kenmerk
De heide soorten zijn houtige overblijvende altijd groene kleine heesters. De Gewone Dophei blijft meestal laag en bestaat uit diverse vertakkingen met veel liggende takjes. De houtige stengels worden omringd door kransen van vier lijnvormige grijsgroene blaadjes. Deze blaadjes zijn aan de randen naar onderen omgevouwen. De bladonderzijde is wit berijpt.
Aan de top van de stengel komt een trosje van maximaal 12 klokvormige bloemkronen. De kroon is licht rozerood van kleur. Er zijn varianten in kleur. De hangende urntjes zijn wat langgerekt en hebben vier lobjes. De kelk is heel kort. De meeldraden en stamper komen niet buiten de kroon uit. Er is nectar onderin de kroon. De uitgebloeide bloem blijft nog lang hangen. Er is een bovenstandige doosvrucht met veel fijne zaden.
Ook is er hier en daar een Rode Dophei soort. De urntjes zijn in kleine trosjes bijeen en staan rechtop. De spichtige stengels zijn donkerder groen en staan rechtop. Fijne blaadjes staan in kransen van drie met in de oksels kleine zijtakjes met bundeltjes bladeren.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen