De Eikvarens behoren tot een zeer grote gelijknamige familie en daarmee tot de klasse van de Varens. De meeste soorten leven als epifyt ergens op. Zo ook de verwante hertshoornvaren (Platycerium bifurcatum).
Bloei
De Varens zijn Sporenplanten. Ze vermeerderen zich in twee fasen. De onopvallende bloei van varens moet meest aan de onderzijde van de bladeren gezocht worden. Hier zijn de sporendoosjes (=sporangiƫn). Deze zijn in de Eikvaren familie zonder een dekvliesje in de sporenhoopjes (=sori) verenigd. Bij rijpheid springen deze bij warm vochtig weer open en verspreiden de vele sporen. Hieruit moet nu een voorkiem (=prothallium) groeien waarop later de bevruchting plaats vindt.
Leefplek
Vooral in de duinen samen met kruipwilg. Verder meest in de halfschaduw op vochtige humeuze hellingen van holle wegen en houtwallen. Ook in lichte bossen en langs oude akkers.
Eikvarens komen ook hier als epifyt voor op bomen, stronken en muren. De Brede eikvaren groeit vooral op kalkhoudende grond. Verdraagt de droogte goed.
Areaal
De Gewone houdt van de koude en de gematigde zones en de Brede groeit ook wat zuidelijker. Ook in Z. Afrika.
Naam
Deze varenplant is al van oudsher bekend en overal aanwezig. “Gewone” oftewel “vulgaris” lag dus voor de hand. Ook al door het gebruik van de wortelstok ter bereiding van geneesmiddelen (=”Engelzoet”). De groeiplaats op bomen had toen de eigennaam “Boomvaren” tot gevolg. Bladgelijkenis met dat van de “Eik” en het voorkomen in de buurt van eiken leidde later tot de naam “Eikvaren”.
De naam “Polypodium” betekent letterlijk “Veelvoet” en is te danken aan de groei van de bladeren naast elkaar op de lange horizontale wortelstok, telkens voorzien van bosjes wortels. En “interjectum” is Latijn voor “onderling verbonden” en wijst naar de deelblaadjes groeiwijze.
Kenmerk
De geschubde wortelstok is lang en veel vertakt. Op de platte bovenkant staan zigzagsgewijs knobbels. Hierop ontstaan aan het einde van de wortelstok met een gewrichtje aan de stengelvoet de alleenstaande veren. Het blad (10-45 cm) blijft de winter over. Pas bij de uitgroei van het nieuwe blad worden de oude op hun knobbels afgestoten, littekens achterlatend. De lange en gladde bladsteel is schubvrij. De bladschijf is lancetvormig en loopt spits toe naar de afgeronde punt. De deelblaadjes zijn aan de voet iets met elkaar verbonden. Bij de Brede eikvaren is dat duidelijker. Hier zijn de deelblaadjes ook donkerder en gezaagd. Vooral aan de voet van het blad staan ze daar gedraaid.
De grote sporenhoopjes zonder dekvliesje liggen in rijen langs de middennerf op de achterkant van de bladslippen tot op tweederde van het blad. Ze zijn bij rijpheid oranje en rond bij de Gewone. Die van de Brede zijn ovaal.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen