Margrieten zijn typische Composieten (Samengesteldbloemen). Ze behoren daarbij tot die groep die bestaat uit zowel straalbloemen (= rand-, = lint-, = lokbloemen) als buisbloemen (= schijfbloemen). De Composieten zijn na de Orchideeën de grootste familie.
Bloei
In mei komen de overblijvende Margrieten tot massale bloei. Ze kunnen tot september doorgaan.
Leefplek
Grasland en bermen onder extensief beheer op niet te arme ondergrond. Margrieten zijn weinig kieskeurig wat de grondsoort en het vocht betreft. Open grond is nodig voor kieming.
Areaal
Vrijwel geheel Europa. In Nederland al in de Bronstijd (ca. 1300 v.C.).
Naam
De naamgeving is altijd chaotisch geweest. Madelieven en Margrieten waren lang bedoeld voor de meizoentjes. De Grote Margrieten leken erop maar de eigenlijke naam daarvan was toen “ganzenbloem”. Madelieven werden beschouwd als “parels” in het gras, hetgeen in het Grieks al gold met het woord “margaritès” en later in het Latijn met het gelijk luidende “margarita”. Onze margrieten waren dus bij Dodonaeus “groote madelieven”.
Ook de wetenschappelijke naam is aan veranderingen onderhevig geweest. Eerst was het een “Chrysanthemum” (=”goudbloem”) en nu is het een “Leucanthemum” (=”witbloem”) geworden en zelfs een “vulgare” oftewel een “gewone”.
Kenmerk
Een taaie wortelstok. Vrij lage (0,3-0,6 m) rechtopstaande soms vertakte plant met gesteelde madelief-achtige grondbladen en enkele zittende getande stengelbladen. De langwerpige bladeren hebben de grootste breedte aan de top.
Lange witte straalbloemen en vanuit de rand naar het hart toe rijpende dooiergele buisbloemen met flinke stuifmeelproductie. De bloemen staan aan de top van de geribde steel en houden het minstens een week uit.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen