De familie van de Composieten is waarschijnlijk de grootste ter wereld.
Daarin behoort onze Paardenbloem tot een groot geslacht met vele varianten, die dikwijls als aparte ondersoorten gezien worden. Alhoewel de plant wat vergiftig is, kan met losse grond als “molsla” afgedekt blad als groente gegeten worden (smaakt wat bitter als witlof).
Bloei
Eigenlijk door het hele jaar met vooral in maart-april drie weken lang het hoogtepunt. Bij Paardenbloemen is het verschijnsel van vruchtzetting zonder stuifmeel (“apomixis”) wijd verbreid. Er zijn dus planten zonder vader: kloonvorming. De erfelijke eigenschappen worden alleen via de vrouwelijke lijn overgedragen.
Leefplek
Eigenlijk op alle bodems. Graslanden, dijken, bermen en slootkanten. Is bestand tegen zware bemesting en kan goed concurreren met de grassen. Groeit gemakkelijk op door machines, vee of mollen beschadigde grond. Karakteristiek zijn de velden tot pluizenbollen uitgebloeide bloemen en later de kaal geblazen bolle bloembodems op hun lange holle stengel met neergeslagen kelkbladen.
Areaal
Noordelijk halfrond.
Naam
“Paardenbloem” eigenlijk alleen maar omdat de plant zo wild is en ongecultiveerd. “Gewoon” omdat dit de meest algemene vorm is onder de vele varianten. De Latijnse naam “Taraxacum” stamt van het Arabische “taraxacon” dat aan de nauw verwante andijvie was toebedeeld. “Officinale” is bijvoeglijk naast “officina” dat de apotheek aanduidt waar de plant goed bekend was.
Kenmerk
Deze plant vol bitter melksap is vooral gekenmerkt door de kale onvertakte holle bloemstengel die wat pluizig aanziet en het opvallende dikke bloemhoofd draagt. De buitenste omwindselblaadjes zijn neergeslagen. Het bloemkorfje bevat alleen een groot aantal warmgele lintbloemen omgeven door het omwindsel. Een forse penwortel (reservevoedsel) draagt een rozet van diep ingesneden vooral plat liggende bladeren met een soms iets roodachtige bladnerf. Vooral de bloemstengel zal met het gras mee groeien maar in laat gehooid grasland delft de paardenbloem het onderspit. Tijdens de bloei sluiten de bloemhoofdjes zich ’s avonds weer. De rijpe nootjes worden aan vruchtpluis door de wind over afstanden verspreid. Ze ontkiemen in de voorzomer snel. De stengel met kale bloembodem vol putjes blijft nog even staan.
Bij een uitgeplukt bloempje is een geel lintje te onderscheiden met daarboven een kokertje met 5 meeldraden en de stijl met een in twee delen gespleten stempel. Onderaan het lintbloempje is het eivormige vruchtbeginsel – later nootje – aan een klein steeltje met haarkroon (vruchtpluis) waarvan de haartjes niet vedervormig (ongeveerd) zijn.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen