Het geslacht Grove Den behoort tot de Dennenfamilie binnen de klasse van de Naaldbomen.
De Naaldbomen behoren tot de Afdeling van de Naaktzadigen (Gymnospermen) – d.w.z. dat de zaden onbedekt liggen tussen schubben – en daarin tot de orde van de Coniferen (= kegeldragers).
Bloei
Manlijke en vrouwelijke bloeiwijzen staan apart maar wel op één en dezelfde boom (éénhuizig). De windverspreiding van wolken geel stuifmeel vindt in mei plaats.
Leefplek
De grove den kan op zeer voedselarme bodem nog groeien en is daarom veel gebruikt bij het vastleggen van stuifzanden en het bebossen van heide ontginningen. Heeft een lang penwortelstelsel en verdraagt langdurige droogte. Samenleving met vele schimmelsoorten in de bodem is nodig voor voldoende voedselopname.
Areaal
Europa, Siberië en Klein-Azië. Verdraagt zoute zeewind en luchtvervuiling met zure regen slecht. De Grove Den is een altijd-groene naaldboom, die in ons land echt inheems genoemd kan worden. Kenmerkend bij alle “Dennen” is de bundeling van de naalden in kokertjes.
Naam
De “Grove Den” is dankzij de “Grove” schubben op oude schors zo genoemd. “Den” (Duits: “Tanne”) betekent slechts “boom, bos, hout”.
Het Latijnse “Pinus” komt ook voor in onze benaming “Pijnboom” en is terug te voeren op een samentrekking van “pic-nus” waarin “pix” of het Griekse “pissa” voorkomt. Men gebruikte hars en teer uit de boom bereid voor vele doeleinden. Ook om schepen te dichten met “pek”.
En het “sylvestris of sylvestre” staat voor “uit het bos” zoals dat bij veel bosplanten ook is terug te vinden.
Kenmerk
De bovenste helft van de stam en hoofdtakken valt op door de oranje-rode schilferende schors. Donkergroene gegroefde naalden in bosjes van twee (“duo”), 2-5 cm lang en puntig. Na ongeveer 4 jaar vallen ze af tenzij ziekte of zure regen hun levensduur verkort. Aan de voet van jonge loten staat een dichte krans van geelbruine manlijke kegels. Overvloedige geel stuifmeel productie. De vrouwelijke rode kegeltjes staan op de top van de jonge takken. Na bestuiving zullen ze flink uitgroeien tot groene kegels die gaan hangen. Na twee jaar zijn ze rijp.
Zwartbruin en verhout worden ze door de warme zon tot knappend open springen gebracht. De zaden gedragen door een grote schubvormige vleugel dwarrelen meestal omlaag maar kunnen bij sterke wind ver gevoerd worden. Vanuit het bos de hei op bijvoorbeeld.
Het “Grenenhout” met duidelijke jaarringen heeft geelbruin spint en een roodbruine kern. Gebruikt voor bouwhout, mijnstutten, kisten, pallets, spaanderplaat en papier. Ook energie-opwekking tegenwoordig.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen