Het Heermoes en de Holpijp zijn ook lid van de Paardenstaartfamilie.
Bloei
Een lage of matig hoge stengel van het Heermoes draagt een sporenaar en die komt al in maart tot ontwikkeling om in april/mei af te sterven. De sporen worden in sporendoosjes onder een schildje gevormd. Uit de sporen groeit een voorkiem (=prothallium) en daaruit ontstaat na bevruchting een nieuwe plant. Bij de Holpijp komen de sporenaren tegelijk met de gewone stengels pas in de voorzomer.
Leefplek
Heermoes heeft een voorkeur voor kale vochtige grond van akkers, tuinen en padranden (“akkerpest”). Ruderale grazige terreinen. Verdraagt giftige stoffen en zware metalen en cumuleert ze ook.
Holpijp is een bewoner van natte modderige venige gebieden. Verlanding van sloot en plas. Heeft een voorkeur voor ijzerhoudend kwelwater en wortelt in de modder.
De bastaardering tussen beide soorten heeft geleid tot een plant van het overgangsgebied met vochtige zandige bodems.
Areaal
Deze paardenstaarten zijn kosmopoliete planten van de gematigde en koude noordelijke zone.
Naam
De “Paardenstaarten” in het algemeen ontlenen hun naam aan hun uiterlijke bouw die door de afhangende zijtakjes wel iets weg heeft van een paardenstaart. De naam “Equisetum” betekent letterlijk “Paardenhaar”.
“Holpijp” is inderdaad een “holle pijp”. “Heermoes” daarentegen heeft een dubbele wand van “merg”-vulling en is zo moeilijk samendrukbaar.
De favoriete groeiplaats zorgde voor de aanvullingen “arvense” oftewel “op de akkers” en “fluviatile” dat “langs de beek” betekent. De Bastaard moet het met de extra aanvulling “litorale” doen die globaal “langs de kust” beduidt.
Kenmerk
Diepreikende wortelstokken maken het bestrijden moeilijk. Bij Heermoes komen eerst dikke fertiele bladgroenloze onvertakte stengels met een ovale sporenaar. Donkere iets bolle bladkransen om de stengels tussen de lange leden. De tanden zijn vaak in groepjes vereend.
Na het vroege afsterven komen er groene geribde onvruchtbare stengels (30-100 cm) die naar boven toe kleiner wordende iets omhoog staande zijtakken dragen. Meestal 6 per krans. De schede heeft 6-12 spitse tanden. Het eerste lid van de zijtakken is duidelijk langer dan de bladkrans om de hoofdstengel.
De Holpijp is glad, gestreept en rond en groeit vooral in de voorzomertijd met groene stengels (30-120 cm) al dan niet met kleine bijna bolvormige sporenaren. Nauwsluitende scheden hebben 16 of meer bruinzwarte spitse tanden. Er zijn maar weinig iets omhoogstaande zijtakken. De holle stengel en wortel zorgen voor voldoende zuurstoftransport in het onderwatergedeelte; ook in de winter.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen