Lid van de grote Composieten familie.
Bloei
Kan vanuit wortelstok snel al in februari bloemstengels vormen. Het blad komt een maand later wel.
Leefplek
Vooral op omgewerkte grond zowel in zand als in klei kunnen de overjarige wortelstokken zich meterslang uitbreiden. Graag op puin en kalk bevattende bodems zoals bij bouwterreinen, plantsoenen, grondstorten, wegenaanleg, enz. Lastig te bestrijden onkruid bij ontginningen en polderaanleg.
Areaal
Europa en Azië.
Naam
Lang gebruikt om hoest (“tussis”) te verdrijven (“ago”). Vroeger werd het Hoefblad vanwege zijn vorm in allerlei landen en talen vereenzelvigd met een “hoef” van paard, ezel of veulen. De toevoeging “farfara” (“meeldrager”) werd door de apothekers gegeven vanwege het viltige blad.
Kenmerk
De forse bladen zijn vooral in hun jeugd aan de onderzijde witwollig hetgeen hen van die van het Groot Hoefblad onderscheidt. Ze zijn ook veel kleiner. De gele zonnetjes hebben een centrum van manlijke buisbloemen met nectar en daaromheen een dichte krans van fijne vrouwelijke straalbloemen. Omdat insecten tijdens de vroege bloei nog schaars zijn moet veel zelfbestuiving plaats vinden. Als de hoofdjes net boven de grond komen zijn ze nog door wollige groenige en roodachtige schubben beschermd. De geschubde bloemstengels zijn onvertakt en dragen slechts één bloemhoofdje.
Tegen april loopt de bloei af en worden de hoofdjes roodachtig gekleurd en gaan hangen. Wanneer de vruchten rijp zijn en het spierwitte pluis is uitgegroeid gaan de pluisbollen weer rechtop staan op de nu uitgegroeide stengels. De wind zal daarna voor de zaadverspreiding zorg dragen. Inmiddels zijn de bladen verschenen en uitgegroeid tot niervormige 2-3 dm grote groene lappen met donkere getande randen.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen