Samen met de Oleander passen de Kleine en de Grote maagdenpalm in dezelfde familie van meest (sub)tropische houtige gewassen. Beide geslachten zijn giftig.
Bloei
Alleenstaande bloemen in de bladoksels al in maart – mei aanwezig en opnieuw tot diep in de herfst verschijnend.
Leefplek
Vooral oorspronkelijk in bossen en hagen op humeuze gerijpte leemachtige bodems. Later veel aangeplant in tuinen als randplant of bodembedekker. De Grote komt van daaruit vaak verwilderd voor.
Areaal
Mediterrane en M. Europese oorsprong.
Naam
De naam “Maagdenpalm”, bij Dodonaeus nog “maagden cruijt”, houdt verband met het gebruik om het hoofd van maagden of bruid te sieren met kransen van deze altijd groene plant. En “Vinca” hangt samen met het Latijnse “vincire” voor samenbinden.
Kenmerk
Altijd groene halfkruidachtige plant met leerachtige glimmende elliptische tegenover staande bladen. De stengels kruipen en staan rechtop. Zij kunnen op de knopen wortelen en vormen zo dichte plakkaten. Bij de Grote maagdenpalm wortelen ze nadat ze zich met een grote boog vooruit hebben geschoven.
De blauwe bloemen zijn vijfslippig waarbij de kroonslippen naar buiten toe breder worden en schuin zijn afgesneden. Centraal heeft iedere slip een Y-vormige witte vlek. Er zijn ook vijf meeldraden. De helmknoppen reiken tot net boven de schijfvormige stempel. Bijen en hommels en ook vlinders moeten hun lange tongen daar tussendoor wringen om onderin de bloem bij 2 honingklieren de nectar te kunnen opzuigen.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen