Het geslacht Heidebrem omvat naast Stekelbrem en Verfbrem ook de Kruipbrem en behoort tot de familie van de Vlinderbloemen.
Bloei
De bloei vindt in hoofdzaak in mei/juni plaats. Maar ook in de nazomer kan er nog enige bloei optreden.
Leefplek
Over het algemeen op arme zandige en leemhoudende grond groeiend. Meest droog en niet op venige grond. In heideterreinen met struikheide en op droge grasbermen.
Areaal
Voornamelijk in W. en M. Europa maar niet in N. Engeland. Ook gekweekt voor siertuin.
Naam
De naam “Brem” is evenals de naam “Braam” van origine in gebruik voor “Stekel” (ook “Braam” aan een mes of metaal). De Gewone Brem – geslacht Cytisus – is echter zonder stekels i.t.t. de Stekelbrem die tot het geslacht “Heidebrem” behoort. Tot ditzelfde geslacht behoort ook de stekelvrije kruipende “Kruipbrem”.
De dichter Vergilius (70-19 v.Chr.) gebruikte de naam “Genista” al voor de Brem. Nu geldt dit “Genista” echter het geslacht Heidebrem waarbij “Cytisus” het geslacht Brem aanduidt.
De soortnaam “pilosa” heeft de “harige” bloem en vrucht op het oog.
Kenmerk
Deze laag- en groenblijvende overblijvende bremsoort heeft opgaande stengels met bloei. Er worden bijwortels aan de horizontale stengels gevormd. Op schaduwplekken en tussen begroeiing richten de stengels zich verder op. De plant is giftig.
De bladonderkant, de bloemen – zowel kelk als kroon – en de jonge peulen zijn bruinachtig aangedrukt behaard en hebben daardoor een dof aanzien. De kleine ovale bladeren staan vaak in bosjes bijeen.
De kleine heldergele geurende vlinderbloemen staan in een eindstandige trosvorm bij de eerste bloei en later komen ze nog verspreid in de bladoksels aan de stengels. Vlag en kiel zijn even lang en beide 10 mm.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen