De Grassenfamilie herbergt ook het Liesgras en het Mannagras en enkele verwante soorten Vlotgras. Alle zijn het “Watergrassen”.
Bloei
In de zomertijd worden de bloemen gevormd.
Leefplek
Moeras en vochtige laagten. Min of meer pionier van zo nu en dan droogvallende gebieden. In rietvelden en langs rivieren en sloten. Natte weiden en oevers.
Areaal
Noordelijk Halfrond gematigde zone. Het Mannagras is nog meer kosmopoliet.
Naam
De naam “Glyceria” voor het geslacht Vlotgrassen is ontstaan dankzij een zoete (Grieks = ”glukeros”) smaak van halm en zaad. Het Liesgras is “het grootste” (“maxima”) en het Mannagras heeft wortels die kruipen en in het water “drijvend” (“fluitans”) (“vlottend”) worden aangetroffen.
“Lies”gras heet net als “lis” omdat het “leu” of “slijk” (Latijn =”lutum”) als groeiplaats verkiest. Plaatsen hebben vaak hun naam hier ook aan te danken (Lieshout).
Het “Manna” is ontstaan vanwege de vergelijking met het bijbelse “zoet voedsel” en “hemels geschenk”. Mannagras is een goed voedergras.
Kenmerk
Deze overblijvende grassen worden gekenmerkt door hun gesloten bladscheden. De rechtop staande holle halmen van het Liesgras hebben een wortelstok vol extra holten. Ze kunnen wel tot 2 m hoogte groeien. Mannagras blijft tot 1 m beperkt.
Het glanzend groene Liesgras heeft grote pluimen met rondom zijasjes schuin omhoog breed uitstaande. De aartjes zijn langwerpig (tot 1 cm) en afgeplat. Ze staan vooral onderaan met meerdere bijeen. Eerst groen en later violet.
Het Mannagras heeft grijsgroene kruipende en opstijgende halmen. De bloempluim is wat korter en veelal eenzijdig met slechts enkele aartjes bijeen aan de weinig uitstaande zijasjes. De aartjes zijn eerst rolrond en later losser. De rijpe zaden werden al in de IJzertijd geoogst voor consumptie.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen