Behoort tot de grote gevarieerde Rozenfamilie en is in die familie één van de weinige leden uit natte terreinen.
Bloei
In juni begint de bloei van de geurende geelwitte bloementuilen.
Leefplek
Deze plant woont aan de waterkant in het riet. Ook langs sloten, in moerassen, vochtige weilanden en natte bossen.
Areaal
Europa en Azië.
Naam
De vochtige standplaats is in “Moeras” benoemd. “Spirea” is nog niet zo lang de naam van het geslacht. Pas begin 19e eeuw kwam deze tot stand. De herkomst is mogelijk in de spiraalvormige vruchtzetting te zoeken.
Dankzij het naast familielid Knolspirea (Filipendula vulgaris) is de Latijnse geslachtsnaam “Filipendula” tot stand gekomen en wel vanwege de daar aan fijne draadjes hangende wortelknolletjes (“Filum” voor draad en “pendulus” voor hangend). Omdat de top van het blad lijkt op dat van de olm of iep is hier “ulmaria” als soortnaam toegevoegd.
Kenmerk
De Moerasspirea is een hoge overblijvende plant, heeft een vertakte kruipende wortelstok en wat rood aangelopen dunne iets houtige stengels die alleen bovenin vertakken. Op de top staan tuilvormige asymmetrisch uitgetrokken roomwitte bloemschermen.
De bladeren bestaan uit 2-5 paar blaadjes met kleine blaadjes nog daartussen. Verder nog een diep tot 3 of 5 blaadjes ingesneden top met een groter lang topblad. De onderzijde van het blad is wat witviltig behaard. Er is vaak een witte meeldauw schimmel over blad en stengels.
De kleine bloempjes verspreiden een zoete geur. De vele meeldraden steken ver buiten de 5 kroonblaadjes uit. Er komt veel insectenbezoek.
De vruchtjes zijn schroefvormig om elkaar heen gedraaid.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen