Behoort tot de klasse van de Levermossen (Hepaticae) binnen de Sporenplanten.
Bloei
Levermossen zijn Sporenplanten en hebben als zodanig een eigen voortplantingswijze. De ontwikkeling vindt plaats uit sporen. Die worden gevormd in sporendoosjes en ontstaan uit versmelting van manlijke cellen en eicellen. Deze worden apart gevormd in gescheiden organen, resp. antheridiën en archegoniën.
Leefplek
Deze bladplanten leven plat op de bodem die uit steen (vandaar de naam “Steenlevermos”) of vochtige leemgrond kan bestaan. Ook op zure turfhoudende bodems en in plantenpotten.
Areaal
Europa en de hele aardbol.
Naam
De naam “Parapluutjesmos” is volkomen duidelijk. De planten zijn veelvormig (“polymorpha”). De naam “Marchantia” werd in 1713 voor het eerst gebruikt door de Franse botanicus Marchant.
Kenmerk
Parapluutjesmos bestaat uit een vlak liggend bladachtig lichaam zonder takken of nerven dat thallus genoemd wordt. Hierop ontstaan broedbekertjes (gemma bekertjes) waarin sporen gevormd worden die nieuwe lichamen gaan vormen (ongeslachtelijke voortplanting).
Ook ontstaan in voorjaar en zomer op deze thallus gesteelde parasol-achtige lichaampjes. Met een dicht schermpje is het manlijk en met alleen spijlen is het een vrouwelijk parapluutje. Hierin worden in een antheridium de spermatozoën of in een archegonium de eicellen gevormd. De bevruchte eicel groeit uit tot een sporofyt waarin sporen onstaan (geslachtelijke voortplanting). Die spore groeit uit tot een nieuwe bladachtige thallus.
De complexe thallus heeft aan de onderzijde worteltjesachtige eencellige vormsels – rhizoïden – voor contact met de bodem.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen