Deze lage tot middelhoge (tot 70 cm) rijkbloeiende plant lijkt sterk op de Ruwbladigen maar wordt vanwege een niet-vierdelig vruchtbeginsel gerekend tot de zeer kleine familie van de Bosliefjes.
Bloei
Zomerbloeier.
Leefplek
Op akkerland uitgezaaid als groenbemester en in aangrenzende open terreinen verwilderd. Stelt geen eisen aan de grond.
Areaal
Vanuit west N. Amerika ingevoerd als sierplant en als drachtplant voor de bijen.
Naam
De naam “Phacelia” is afgeleid van het oud-Griekse “Fakelos” dat “bundel” betekent en duidelijk naar de dichte bloeiwijze verwijst.
De toevoeging “tanacetifolia” is gevormd (door Bentham in Londen ca. 1820) uit de geslachtsnaam van het bekende Boerenwormkruid “Tanacetum” vanwege de gelijkenis van de “bladen” (=”folia”).
Dit oude “Tanacetum” (al door Linnaeus bedacht) is mogelijk samengesteld uit het Griekse “tanu” voor “ijl, dun” en het Latijnse “acetum” voor “azijn, zuur”, waarbij geur en smaak van het kruid bedoeld zijn.
Kenmerk
De eenjarige ruwe sterk behaarde planten hebben aan de rechtopstaande holle stengels verspreid diep ingesneden dubbel geveerde bladeren met nog weer getande bladslippen.
De bloeiwijze is een schicht waarbij de bloemen in twee rijen boogvormig gerangschikt zijn en na elkaar afwisselend per rij naar de top toe openen. De vijfdelige bloemkroon is paarsblauw of wit. Er zijn vijf smalle kelkbladeren. De lange meeldraden steken ver buiten de kroon uit en dragen bruine helmknoppen. Het rijkelijke en bij bijen geliefde stuifmeel is echter blauw. Nectar is in de zomer bij vroege bloei ook aanwezig. De vaak bolronde vruchtdoos is eendelig.
Allergie voor Phacelia is mogelijk.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen