Het Roggegeslacht behoort tot de grote Grassenfamilie.
Bloei
De bloei vindt in mei/juni plaats afhankelijk van de tijd van zaaien in de herfst als zgn. “wintergraan” of als “zomergraan” in het voorjaar.
Leefplek
Op zandige bodems, niet al te vochtig, matig voedselrijk. Wordt tot op 1000 m hoogte verbouwd. Cultuurgewas dat hier en daar is verwilderd.
Areaal
Rogge is het winterharde broodgraan van N. Europa, dat net als haver als onkruid het gebied is binnengekomen vanuit Turkije en Iran waar nu nog in tarwevelden deze onkruiden voorkomen.
In tegenstelling tot tarwe verschilt de rogge niet zo veel van de wilde soorten hetgeen er op duidt dat rogge nog niet zo lang in cultuur is. De oudste vondsten zijn afkomstig uit de Hallstatt periode van de IJzertijd. Bij Kelten, Germanen en Slaven was rogge het broodgraan in de eeuwen na Chr. De Romeinen hebben de rogge vermoedelijk mee naar Engeland gebracht.
Naam
De herkomst van de naam “Rogge” is onduidelijk. “Secale” (Frans: “seigle”) komt van het Latijnse “Secare” voor “Maaien”. Daarbij is “cereale” (=”aan Ceres gewijd”) ontleend aan de Romeinse godin van het gewas.
Kenmerk
De blauw berijpte stevige holle halmen kunnen tot 2 m lang worden en leverden vroeger het bekende roggestro. Het lange stro werd voor velerlei doeleinden gebruikt: dakbedekking, strooisel in de stal, als hakselvoer, vlechtwerk, papiergrondstof, rietjes, karton, isolatie, enz.
Tarwe bevriest in strenge winters, zodat de rogge, die juist bij vorst uitstoelt, dan gemakkelijk uitselecteert. In O. Europa mengde men vroeger daarom tarwe en rogge dooreen zodat er bij strenge vorst altijd wat overbleef. Intussen zijn er roggerassen uitgekweekt die –30 °C verdragen. Wordt ook als groenbemester gebruikt.
De smalle bladeren hebben een bladvoet met korte oortjes. Er is een lange knikkende iets afgeplatte aar met twee bloemen per aartje. Er zijn lange kafnaalden op het onderste kroonkafje. De forse helmknoppen hangen bij rijpheid ver naar buiten voor kruisbestuiving. Een graanvrucht wordt gevormd. Een schimmel Claviceps purpurea (Moederkoorn) ontwikkelde zich vroeger nogal eens bij natte weersomstandigheden en zorgde voor vergiftigingen bij consumptie van het graan.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen