dn nieuwe hof kop 202310

Sleedoorn – Prunus spinosa

Met vele andere bladverliezende struiken behoort de Sleedoorn tot de Rozenfamilie. De onderfamilie bij de Rozen, de Pruimen – de Prunoideae (= Prunus gelijkenden), herbergt de zg. “steenvruchten”.

Sleedoorn - Prunus spinosa 4op3

Bloei

De fraaie witte dikwijls overdadige bloei belooft al vroeg in maart/april voorjaar. De late blauwzwart berijpte pruimpjes zijn o zo wrangzuur en maken de tanden stroef.

Leefplek

Liefst op een zonnige standplaats van matig vochtige niet te zware grondsoorten met enige leem en klei in de ondergrond. Aldus in bosranden als “mantel of zoom”, hakhout en hagen. Pionier van verlaten weilanden en uiterwaarden; op zandige rivierduintjes met leem ondergrond; bekend van de Zeeuwse dijken en al in 1621 door Hondius beschreven; ruim aanwezig in de Z. Limburgse graften en akkerranden.

Areaal

Midden Europa tot Z. Scandinavië en Klein Azië.

Naam

Het woord “slee” betekent volgens de deskundigen “pruim”. Om dat woord te begrijpen kan men het zetten naast het Latijnse “livére” of “blauwachtig zijn”. Men zei dat van druiven maar ook wel van sintels bij het stoken. Hier vanwege de vruchten. De “doorn” (“blackthorn” voor sleedoorn in Engels) is even duidelijk als het Latijnse “spinosa”. En het “Prunus” brengt ons direct bij de andere familieleden met steenvruchten.

Sleedoorn - Prunus spinosa tekeningKenmerk

Warrige dichte struikvorm tot 4 m hoog vol scherpe takdoorns. Een echte lentebode (na de wilgenkatjes) met de vele zuiver witte bloemen kortgesteeld op het hout. Meest afzonderlijk staan die fraaie roosjes met hun vijf langwerpige kroonbladen en een flinke toef vooruit stekende meeldraden, uitnodigend voor dag- en nachtvlinders, vliegen en bijen die nectar en stuifmeel zoeken.
Donkere bast. Jonge twijgen hebben nog een viltige bast. De eerste nog kleine ovale bladeren met licht ingesneden rand en op korte steel verschijnen pas na de bloei. De blauw berijpte ronde pruimpjes staan met korte steel rechtop. Na vorst is de kleine wrangzure steenvrucht voor mens en dier eetbaar. Vooral als compote en jam en ook als smaakgever aan brandewijn en sloe-gin (sleepruimenjenever) is er mogelijkheid voor menselijke consumptie. Maar door de groei van de kleine vruchten zo dicht op het hout in warrige struiken met nog de forse takdoorns, die uit het hout gevormd, vooral de taktop verdedigen, worden de meeste sleepruimpjes wel aan de meer natuurlijke consumenten gelaten. De dichte struikvorm dient dieren tot bescherming. Naast de zaden in de harde pitten zorgt wortelopslag voor een snelle verbreiding. De vele rupsen die in nesten van spinselmotdraden de eerste bladgroei al gauw verorberd hebben dienen weer tot voedsel van insectenetende vogels. Daarna wordt nog nieuw blad gevormd. Het hout is erg hard en wordt voor draaiwerk gebruikt.

Meer foto’s in foto-album

Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen