Tot de Wegedoornfamilie behoren in Nederland de Wegedoorn en het Sporkehout (=Vuilboom), tussen welke twee soorten meer overeenkomsten dan verschillen bestaan.
Bloei
Onopvallende geelgroene bloempjes staan bij het Sporkehout in armbloemige kluwens verspreid aan de takken in de bladoksels en zijn daar vanaf juni tot oktober aan te treffen tegelijk met de vruchten in verschillende stadia van kleur en rijping. Bij de Wegedoorn zijn er meer bloemen per kluwen. Wegedoorn is vaak tweehuizig. De vruchten van beide soorten zijn enigszins giftig.
Leefplek
Lichte zure humeuze bos- en moerasbodem is geliefd bij het Sporkehout. De Wegedoorn groeit meest op kalkrijke bodems van Z. Limburg en de duinen in struikgewas en aan de bosrand.
Areaal
Europa en W. Azië. Ook in N. Amerika.
Naam
Er zijn vele volksnamen voor de struik, die vaak als hakhout gebruikt werd. “Sporkehout” vormde sprokkelhout. Daarvan werd vaak houtskool gemaakt, dat voor buskruit- en lontproductie diende. “Frangula” is afgeleid van het Latijnse “Frangere” dat “breken” betekent.
“Vuilboom” vanwege de laxerende werking van bast en vruchten. “Alnus” omdat het Sporkehout vaak in gezelschap van de Alnus = Els groeit. De naam “Sporkehout” betekent hetzelfde als “Vuilboom” en komt van het Latijn “spurcus” voor “vuil”.
De “Wegedoorn” ontleent zijn naam aan de in een doorn eindigende takken. De naam “Rhamnus” is ontleend aan een gelijknamige plaats in het oud-Griekse Attica. En “cathartica” duidt ook hier op de “purgerende” werking van schors en vrucht.
Kenmerk
Struik en kleine boom. Kenmerkend bij het Sporkehout zijn de naakte behaarde bladknoppen zonder knopschub bescherming. Het jonge ovaalronde toegespitste blad is goudbruin. De bladeren staan veelal tegenover elkaar.
Merkwaardig is dat bij Sporkehout de tweeslachtige bloemen als het ware met de takgroei mee steeds aan het nieuwe fijn behaarde twijgdeel gevormd worden, zodat er steeds nieuwe vruchten bij komen. Er zijn maandenlang bloemen, groene, gele, rode en zwarte vruchten naast elkaar.
De 4-5-tallige geelgroene bloem heeft kleine kroonbladen en soms geen. De vrucht is een vlezige bes met enkele steenkernen waarin een zaad.
Veel nectar levert de bloembodem aan bijen en andere insecten. De citroenvlinderrups leeft op en van het blad.
De jonge rechte buigzame takken werden veel gebruikt om stro op daken vast te zetten en ook als spijlen in bijenkorven.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen