Beide planten behoren tot de Cypergrassenfamilie.
Bloei
Beide planten bloeien al vroeg in maart en gaan daar met onderbrekingen mee door tot oktober.
Leefplek
Natte zure laagten in gras-, veen- en heidegebieden zijn favoriet bij het Veenpluis. Het Wollegras is meest in hoogvenen op bulten te vinden.
Areaal
Gematigde Noordelijke zone.
Naam
De namen zijn duidelijk af te lezen aan de bloeiwijze die uitmondt in opvallend wit vruchtpluis. Het Wollegras draagt slechts één aartje aan de top van de stengel. Er is hier wel een “brede bladschede” of wel “vaginatum”. Het Veenpluis daarentegen is maar “angustifolium” of wel “smalbladig”. Het ‘pluis’ werd vroeger wel voor verbanden en kussenvullingen gebruikt.
Beide planten zijn “woldragend” en dat komt letterlijk in het Latijnse “Eriophorum” tot uitdrukking dat eigenlijk afstamt van het oude Griekse “erio-phoros”.
Kenmerk
Dankzij het witte vruchtpluis vallen de planten op. De plant zelf is weinig spectaculair. Bruingroene rolronde stengels worden naar boven toe driekantig. Aan de voet zijn er een aantal bladeren met een lange bladschijf. Hogerop aan de stengel bevinden zich weinig korte bladeren.
Het Veenpluis heeft enkele gesteelde overhangende aartjes. De in een spiraal staande kafjes zijn spits en zilvergrijs gekleurd met een donkere middenstreep. De meeldraden rijpen pas na de stijl om zelfbestuiving te voorkomen. Veenpluis heeft lange wortelstokken en vormt daarmee hele velden.
Bij het Wollegras zijn de kafjes geelbruin. De sneeuwwitte haren dienen als parachutes voor de nootjes bij de windverspreiding. Wollegras vormt dichte pollen.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen