De Wegdistel is als de andere distelsoorten lid van de Composietenfamilie.
Bloei
De bloei vindt in de volle zomer plaats.
Leefplek
Bermen en duinterreinen, spoordijken en rivieroevers, ruderale en ook bebouwde gebieden herbergen hier en daar de opvallende Wegdistel. Ook als sierlijke tuinplant in gebruik en vandaar verwilderd. Liefst op droge zonnige plaatsen. Door de Romeinen vermoedelijk al meegebracht. Penwortel, jonge stengels en bloemknoppen worden gegeten (als de bloembodems van de verwante artisjok). Ook in gebruik als geneesmiddel.
Areaal
M. en Z. Europa en Z.W. Azië. Ingevoerd in N. Amerika.
Naam
De naam “Wegdistel” is wel te verklaren uit de groeiplaatsen. De Latijnse naam voor het geslacht “Onopordum”, ten tijde van Plinius de Oudere al in gebruik, (Grieks: “Onopordon”) bestaat uit het Griekse “Onos” waarmee de “Ezel” wordt aangeduid en “pordè” dat voor “wind” staat. Samen dus “Ezelwind”.
De verlatijnste toevoeging “acanthium” maakt nog eens extra duidelijk dat de plant “vol doornen, distel” (Grieks “acantha”) zit.
Kenmerk
Grote (tot 2 m) grijsgroene en witviltig met spinrag behaarde plant (Engels: “Cotton thistle”) aan alle kanten voorzien van uiterst stekelige kammen en vleugels. Bovenaan zijn de dikke stengels als een kandelaber vertakt met eindstandige bloemhoofdjes. Tweejarig met flinke wortelrozet. De grote bladeren zijn eivormig tot langwerpig. Ze hebben een bochtige gelobde rand voorzien van ferme stekels. Vooral de bladonderzijde is wit behaard.
Meest alleenstaande brede hoofdjes met dichte omwindselbladen voorzien van gele topstekels. Purperrode maar soms witte 2 cm lange buisbloemen met lange uitstekende stijl en weinig korte pappusharen op het kantige ovale geelbruine zaadje. De bloembodem heeft een soort bijenraatpatroon vol richeltjes. Bestuiving door nectar zoekende insecten.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen