Deze altijdgroene naaldboom wordt onder de Naaktzadigen (Gymnospermen) tot de Dennenfamilie (Pinaceae) gerekend. Direct verwant is de iets kleinere Oostelijke Hemlockspar. Er zijn nog 2 verwanten in de rest van N. Amerika.
Bloei
De bloei vindt in de lente plaats.
Leefplek
Afkomstig uit N. Amerika’s regenrijke westkust is de Westelijke samen met de Douglasspar vooral in Engeland aangeplant voor bosvorming en als solitaire sierboom in park en tuin. Enigszins verwilderd in Engeland. Houdt van vocht en een beschutte stand. Geen kalk.
Areaal
W. Europese landen. In Aziatische landen zijn 5 varianten. In oude geologische perioden ook in Europa aanwezig.
Naam
De Japanse soort draagt de naam Tsuga (sieboldii) en leverde daarmee de Japanse naam aan het hele geslacht “Tsuga”. De soortnaam “heterophylla = met verschillende bladeren” wordt veroorzaakt door de variatie in bladstand van de soort. “Hemlock” (Oud-Engels) is ontleend aan de geur van geplette plantendelen van een giftige plant ”Poison Hemlock” (Conium maculatum = Gevlekte scheerling).
Kenmerk
De snel groeiende Westelijke Hemlock kan de aanzienlijke hoogte van 70 m bereiken in de oorsprongsgebieden. Onbelemmerde groei levert een piramidevorm op met iets opstaande takken en een sierlijk gebogen top. De schors is lang roodbruin en glad en barst pas laat in grote plakken. Het hout is stevig en is voor vele doeleinden in gebruik.
Vrij kleine (tot 2 cm) smalle platte naalden aan bruine gegroefde takken hebben een ongelijke lengte. Ze staan op een voetje in 2 rijen vrij alle kanten op gericht. Centrale nerf met aan weerszijden smal groen aan bovenzijde en harsig grijswit aan de onderzijde ter bescherming van de huidmondjes. Er is een kleine inkeping aan de top van de naald en een draaiing in de voet.
De manlijke stuifmeel bloei vindt in minikegeltjes plaats. De vrouwelijke hangen heel kort gesteeld in de top van de takken. Deze vrij kleine (tot 7 cm) ovale grijsgroene kegels kleuren bij het rijpen in de herfst via een purperstadium tot los gebouwde lichtbruine kegels die groter zijn en meer opvallen. Ze leveren vanuit de wijkende schubben de kleine gerimpelde roodbruine zaden. Die worden gedragen door flinke papierdunne vleugels.
De kiemplanten hebben – bij uitzondering – drie zaadlobben. Ze worden vervangen door drie rijen lange naalden van gelijke lengte. Tenslotte komen dan de korte ongelijke naalden in twee rijen.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen