dn nieuwe hof kop 202310

Wilde gagel – Myrica gale

De Wilde Gagel behoort tot de kleine Gagelfamilie met familieleden over de hele wereldbol verspreid.

Wilde gagel - Myrica gale 4op3

Bloei

De bloei begint na die van de wilgenkatjes in april voordat het blad verschijnt en duurt nog voort terwijl het blad ontplooit tot in mei.

Leefplek

Vochtige standplaatsen tot zeer natte zure venige bodems. Vooral die welke in de winter onderlopen en in de zomer droog vallen in de randen van vennen en plassen, op veendijken en bij broekbossen. Ook langs vochtige heide, in de duinvalleien en beekdalen.

Areaal

In het koele zeeklimaat van de Atlantische laaglanden van het Noordelijk Halfrond groeiend.

Naam

“Gagel” (Galgal) is gevormd uit een verdubbeling van het Keltische “gal” dat staat voor “balsem”. De roesverwekkende olie kruidde in de plaats van hop als “pos(t)” het bier en dat o.a. in Postel en Posterholt. Nog is er in Duitsland het ‘Grutbier’ en in België het ‘Gageleel’. Het blad heelde als een Brabantse ”mirte” (“Myrtus Brabantinus”) de huid en weerde insecten (vlooien in de bedstee en motten in de kleerkast).
Het Latijns wetenschappelijke “Myrica” (Vergilius) is hetzelfde als het oud-Griekse “murikè” (Theophrastus, leerling van Aristoteles) en verwant aan het werkwoord “murizein” oftewel “zalven”. Wellicht dus ook aan “murrinè, mursinè” of wel “mirte”. In het Engels heet de gagel “bog-myrtle” en in het Frans “myrte des marais”.

Kenmerk

Lage bolronde struik (tot 1,5 m) die al van oudsher goed bekend was vanwege de geurige harsklieren. Aan de wortels vindt net als bij de elzen met behulp van een bacterie in knolletjes vanuit de bodem stikstofbinding plaats. Dichte bossige struikgroei met een roodbruine waas in het winterseizoen in de bovenste etage door de vele bloeiwijzen. De takken zijn glanzend donkerbruin en het blad is dof grijsgroen, klein ovaal en naar de top breder wordend.
De tweehuizige struiken dragen hun eenslachtige rechtopstaande katjes afwisselend in een tweerijige tros. Ze bestaan telkens uit een verzameling van primitieve schubvormige bloemen. Opvallend zijn de goudbruine stuifmeelkatjes, die al in de vorige zomer als op sparrenkegels lijkende knoppen gevormd waren in de bladoksels aan het eind van de twijgen. Minder duidelijk zijn de vrouwelijke bloempjes aan andere struiken.
De manlijke katjes bestaan uit vele napvormige schutbladen met 4 helmknoppen. De vrouwelijke schutblaadjes dragen 2 paarsrode stempels op een vruchtbeginsel. De platte vruchtjes hebben luchtholten in de vruchtwand, die voor drijfvermogen zorgen. Deze vruchtjes en vooral de onderzijde van de bladeren bevatten goudgele klieren met de harsachtige sterke geurstof (aromatische olie).

Meer foto’s in foto-album

Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen