De Elzen behoren tot de Berkenfamilie.
Bloei
Elzen hebben één samengestelde vertakte iets paarse bloeiwijze aan het eind van de takken. Einde winter, na de nog vroegere Hazelaar, strekken zich de stuifmeelkatjes. Dichtbij groeien de aparte sparappel-vormige vrouwelijke bloeiwijzen. Geïmporteerde buitenlandse elzensoorten bloeien al in december.
Leefplek
Vochtige voedselrijke grond dichtbij beek, in moeras en op grond rijk aan kwelwater. Het laatste echte oerbos in ons land, het Beekbergerwoud, ontgonnen in 1869, heette ook wel “Elsbos”. Zwarte Els kan zich als ondergroei onder populieren en essen handhaven. De wortels verdragen water heel goed door hun geringe zuurstof-behoefte en reiken soms in het grondwater. Rond eendenkooien groeit veelal elzenbroekbos. Grauwe Els kan met drogere en armere bodem toe en fungeert vaak als pionier.
Areaal
Zwarte Els groeit in heel Europa behalve N. Scandinavië. Ook in W. Azië. Grauwe Els alleen in N., M. en O. Europa.
Naam
De naam “Zwarte Els” heeft te maken met de donkere bij ouder worden gegroefde schors in vergelijking met de grijzere schors van de “Grauwe Els”. Het Oud-Hoogduitse woord “elo” of “bruingeel” en onze naam “Els” kunnen samen met het Latijnse “Alnus” in dezelfde taalkring geplaatst worden.
Naast de naam voor het geslacht is de soortnaam “glutinosa” duidelijk gezien de betekenis “kleverig” (verg. gluton). De andere soortnaam “incana” betekent zoveel als “helemaal grijs”.
Kenmerk
Het omgekeerd eironde blad is donkergroen en bij de Zwarte Els aan de bovenzijde wat kleverig. De bladrand is grof dubbel gezaagd. In de loop van de zomer wordt het blad vaak flink aangetast door een hongerig blauwzwart kevertje, het elzenhaantje en haar vraatzuchtige larven. Blad, jonge twijg en knop zijn bij de Witte Els wat viltig behaard.
De eerst groene en later donkerbruine houtige elzenproppen houden hun vleugelloze nootjes vrij lang vast. Echt ver wegwaaien doen de zaden niet. Als ze niet in de wintertijd door foeragerende sijsjes als voedsel zijn buitgemaakt, vallen ze er uit en blijven dankzij luchtholten lang op water drijven. De vroege overdadige stuifmeelproductie komt samen met die van de wilgen de eerste voedselzoekende bijen ten goede (drachtplant). De lege stuifmeelkatjes vallen af. Het blad komt veel later.
Bladverliezende hoge struik of lage boom. Diepwortelend en gemakkelijk als hakhout te gebruiken. Na afzagen wordt de eerst gele stomp oranjekleurig. Grondverbeteraar door gemakkelijk verterend blad. Bovendien stikstofopname met behulp van bacterie (“Frankia alni”) in wortelknolletjes.
Voor een lijst van alle tot nu toe verschenen plantbeschrijvingen:
Overzicht Nederlandse namen
Overzicht wetenschappelijke namen